Hij sprak me aan toen ik in mijn auto wilde stappen die nogal ingesloten stond tussen twee andere wagens. Hij maakte een verwarde indruk. Het was lunchtijd en om me uit de Hilversumse parkeerplek te murwen, leken precisiewerk of bumper-geweld de enige opties. Ik had het besluit genomen toen ik hem hoorde zeggen of ik honderd euro voor hem had. Honderd euro, toe maar. Onderweg naar bekenden hadden ze pech gehad. Ze, dat waren hij en zijn twaalfjarige dochter. De pech was een klap tegen een te hoge stoeprand en nu zat er een slag in het wiel en was er zelfs sprake van een breuk. Hij zei dat ze niet verder konden, dat hij geen geld bij zich had en of ik dus honderd euro voor hem had en ik zou het geld natuurlijk terugkrijgen. Hij was alleen en hij zag dat ik zoekend om me heen keek. ‘Mijn dochter staat net om de hoek van dat kantoorpand daar links voor u.’ Geen haar op mijn hoofd om aan een onbekende geld te lenen voor een gebroken fietswiel dat ik ook nog eens niet kon zien; het werd een neen. Ons gesprek duurde dus heel kort, maar de hele autorit terug bleef het beeld beklijven van toen ik hem enkele minuten na ons korte gesprekje voorovergebogen had zien staan toen ik in mijn inmiddels bevrijde auto het kruispunt overstak.
De hele terugrit vulde mijn hoofd zich met gedachten. Waarom was hij naar een vreemde gegaan en niet naar die bekende waarnaar ze onderweg waren? Waarom had ik bepaalde vragen niet gesteld? Omdat hij een verwarde indruk maakte? Zou ik anders gehandeld hebben als ik het geweten had en waarom hád hij niet het hele verhaal verteld? Verward deed ik wat de navigatiestem me opdroeg met in mijn hoofd het beeld van die voorovergebogen man om de hoek voor het Hilversums kantoorpand. Voorovergebogen over een jonge meid die in een kapotte rolstoel zat.
Geef een reactie