Ik had een moeilijke relatie met de kelder. De kelder die begon bij de deur aan de linkerkant van het halletje als je achterom de bungalow binnenkwam. Het eerste dat ik deed als ik weer eens voor een taak ondergronds werd gestuurd, was op de tast aan de linkerkant naar de lichtknop zoeken. Maar nog voordat ik succes zou hebben, wist ik vaak al of ik fier of juist met slappe knieën de keldertrap zou afdalen. Als het heel erg was, bleef ik zelfs enkele minuten boven aan de trap staan om daarna terug te keren met de mededeling dat ik het echt niet had kunnen vinden. Misschien vond ik de geur nog wel het ergste. De geur van dood. De dood die in de kelder aan touwtjes bungelde. Om te besterven. Achterpoten omhoog, kop omlaag en daaronder op de betonvloer donkere vlekken omdat er soms nog bloed uit liep. Ik heb de druppels wel eens zien vallen, zelfs een keertje aangeraakt en weet nog dat ik verbaasd was dat het warm was. Warm bloed. De kelder hing niet altijd vol met hazen en fazanten. Mijn opa was een échte jager en échte jagers houden zich aan het jachtseizoen. Dus meestal was de kelder veilig. Dan maakte ik de deur open, rook enkel de appels die onder de trap in kistjes lagen en daalde dan opgewonden de trap af op weg naar een van de bij-kelders waar de diepvries stond. Een enorme kist, waar je als kleuter op je tenen moest gaan staan om erin te kunnen kijken en er amper in slaagde om de klep ervan omhoog te krijgen. Maar uiteindelijk lukte je dat toch, want je mocht er ijsjes uit pakken. Die lagen daar dan tussen de hazen en fazanten die echter niet meer als zodanig herkenbaar waren. Ze lagen er in plastic zakjes die waren voorzien van witte stickers en op die stickers was geschreven wat er in de zakjes zat. Orgaan- of gewoon vlees en van welk dier. Die zakjes lagen gebroederlijk met de ijsjes in de kist, helemaal links in zo’n apart vak. Ik vond het prima, plastic ingevroren zakjes ruiken niet.
Vandaag rook ik de kelder van mijn opa. Ik herkende de geur meteen toen we de achterkeuken binnenkwamen, op bezoek bij familie. Die wonen in een dorp. Maar dan ook een écht dorp. Zo’n dorp waar mensen nog vriendelijk met hun hand gebaren als er een auto door de straat rijdt. Een dorp-dorp dus. Vroeger had je in een dorp-dorp nog een dorpswinkel, een eigen slager en hing er een pinautomaat tegen een gebouw dat tegenover de kerk lag. Dat is allemaal verleden tijd. Het dorp moet de pastoor delen met de kerken in aanpalende dorp-dorpen, maar dat deert niemand. Dat de winkel weg is en er niet meer gepind kan worden, vinden ze er vervelender dan een deel-pastoor. Vanmiddag kwamen we de achterkeuken binnen en ik rook dat er was geslacht, want natuurlijk heeft een dorp-dorp echte jagers. We zouden voor een uurtje of zo op visite gaan, het werden er uiteindelijk minstens vijf. Dat kan in een dorp-dorp en dat is mooi. In de achterkeuken waar we binnenkwamen staat ook een diepvries. Vandaag werd daar een plastic zak extra uitgehaald. In een dorp-dorp eten gasten namelijk gewoon mee, ook onverwachte gasten. Daar hebben ze in een dorp-dorp jagers en hele grote diepvrieskisten voor. Het ruikt er dan ook naar gastvrijheid in dorp-dorpen.
Geef een reactie