De laatste afslag op de A67 voor de grens voert naar ’t Ven, het stadsdeel van mijn eigen stad dat lang bekend stond om de vele tuinderskassen waarvan de meesten inmiddels zijn gesloopt nadat ze jarenlang als stille en door onkruid overwoekerde haast monumentale monumenten dienst deden als soort van landmarks die herinnerden aan waar het in ’t Ven ooit mee begonnen was. Onze jongens voetballen er bij de vereniging die ook echt een vereniging is. Boven aan de afslag van de autobaan, het gaat daar licht bergop, kun je de lichtmasten van het een klein jaar geleden geopende Fair Play Court mooi zien. Het is goed toeven in ’t Ven. Op de radio was een discussie gaande over vluchtelingen. Niet over de Syriërs die ook in ’t Ven worden opgevangen, maar over voor kwaad en verderf gevluchte mensen die nu ergens in de Randstad vertoeven, Utrecht naar ik meen. Ik hoorde het allemaal aan in de auto. Het was een felle discussie waarbij werd gerept over tuig en vuile kopdoek- en baarddragers. Rechts van me zag ik drie volwassenen lopen. Een man met een baard en twee vrouwen met hoofdbedekking. Ze oogden allesbehalve vuil. Ik denk dat ze op weg waren naar het iets verderop gelegen opvangcentrum. De geïnterviewde zei dat Utrecht al genoeg problemen had, ik meen dus dat het over Utrecht ging, en dat die gelukszoekers onder de grond thuishoren. Hij verkondigde het met een haat die bijna in tastbare vorm door de speakers mijn auto binnendrong. Ik stopte om de man en de twee vrouwen voorrang te geven, want dat zijn de regels op dat punt daar bovenaan de afslag. De man gebaarde echter dat ik door kon rijden; zíj zouden wel even halthouden. De oudere vrouw leek te zwaaien en de jongere schonk me een warme glimlach. Ik knikte, zette de auto van de handrem, gaf gas en sloeg rechtsaf. Het liefst was ik onder de grond gereden maar dat kan daar niet. Gelukkig zat er wel een uitknop op de radio. Eerder hoorde ik er Thé Lau nog zingen dat iedereen van de wereld is. Helaas wordt het een wereld waar de horken in aantal toenemen. Stiekem geraak ik steeds meer ontvankelijk voor het idee dat de marsmannetjes maar eens komen opruimen.
Geef een reactie